Home

Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit

Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit

1999L0005 — NL — 07.08.2009 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 1999/5/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 maart 1999

betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit

(PB L 091, 7.4.1999, p.10)

Gewijzigd bij:




▼B

RICHTLIJN 1999/5/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 maart 1999

betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3) en gezien het gemeenschappelijk ontwerp dat op 8 december 1998 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

(1)

Overwegende dat de sector radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur een wezenlijk onderdeel is van de telecommunicatiemarkt, die zelf een van de steunpilaren van de economie in de Gemeenschap vormt; dat de op de sector telecommunicatie-eindapparatuur toepasselijke richtlijnen niet langer in staat zijn in te spelen op de verwachte veranderingen in de sector die veroorzaakt worden door nieuwe technologie, marktontwikkelingen en netwerkwetgeving;

(2)

Overwegende dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel waarnaar in artikel 3 B van het Verdrag wordt verwezen, de doelstelling van een open, concurrerende interne markt voor telecommunicatieapparatuur niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de lidstaten en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt; dat deze richtlijn niet verder gaat dan nodig is om deze doelstelling te bereiken;

(3)

Overwegende dat de lidstaten op grond van artikel 36 van het Verdrag bepaalde categorieën apparatuur van deze richtlijn kunnen uitsluiten;

(4)

Overwegende dat in Richtlijn 98/13/EG (4) de bepalingen betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en apparatuur voor satellietgrondstations alsmede de maatregelen inzake de onderlinge erkenning van de conformiteit van die apparatuur zijn geconsolideerd;

(5)

Overwegende dat een aanzienlijk gedeelte van de markt voor radioapparatuur buiten deze richtlijn viel;

(6)

Overwegende dat goederen voor tweeërlei gebruik onder de bij Verordening (EG) nr. 3381/94 (5) ingestelde communautaire regeling voor exportcontrole vallen;

(7)

Overwegende dat de ruime werkingssfeer van deze richtlijn een nieuwe omschrijving van de termen „radioapparatuur” en „telecommunicatie-eindapparatuur” vereist; dat een wettelijke regeling die beoogt de interne markt voor radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur te ontwikkelen, het mogelijk moet maken de investeringen, de productie en de verkoop gelijke tred te laten houden met de technologische en de marktontwikkelingen;

(8)

Overwegende dat, gezien het groeiende belang van telecommunicatie-eindapparatuur en netwerken die gebruik maken van radioverbindingen naast apparatuur die gebruik maakt van draadverbindingen, de regelgeving inzake productie, verkoop en gebruik van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur betrekking moet hebben op beide soorten apparatuur;

(9)

Overwegende dat Richtlijn 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat (6) de nationale regelgevende instanties verzoekt ervoor te zorgen dat de technische specificaties van de interface voor de nettoegang worden gepubliceerd, zodat een concurrerende markt voor het aanbieden van eindapparatuur wordt gewaarborgd;

(10)

Overwegende dat de doelstellingen van Richtlijn 73/23/EEG van de Raad van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (7), voldoende zijn om ook radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur te omvatten, waarbij echter geen minimumbedrijfsspanningsgrens geldt;

(11)

Overwegende dat de op elektromagnetische compatibiliteit betrekking hebbende beschermingseisen van Richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (8), voldoende zijn om ook radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur te omvatten;

(12)

Overwegende dat het Gemeenschapsrecht bepaalt dat belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap die het gevolg zijn van verschillen in nationale wetgeving in verband met het op de markt brengen van producten, slechts gerechtvaardigd kunnen zijn voorzover nationale eisen noodzakelijk en evenredig zijn; dat de harmonisatie van de wetgevingen daarom in dit geval strikt moet worden beperkt tot de voorschriften die nodig zijn om te voldoen aan de essentiële eisen met betrekking tot radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur;

(13)

Overwegende dat de voor een categorie radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur geldende essentiële eisen afhankelijk dienen te zijn van de aard en de behoeften van die categorie apparatuur; dat deze eisen oordeelkundig moeten worden toegepast om geen belemmering te vormen voor technische innovatie of voor de vervulling van de behoeften van een vrijemarkteconomie;

(14)

Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur geen vermijdbare gevaren opleveren voor de gezondheid;

(15)

Overwegende dat telecommunicatie belangrijk is voor het welzijn en de werkgelegenheid van gehandicapten, die een groot en groeiend deel van de Europese bevolking vormen; dat om die reden in passende gevallen radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur op zodanige wijze ontworpen dient te worden dat gehandicapten er zonder of slechts met minimale aanpassingen gebruik van kunnen maken;

(16)

Overwegende dat radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur een bepaalde functie kunnen vervullen ten behoeve van alarmdiensten;

(17)

Overwegende dat het nodig kan zijn sommige voorzieningen in de radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur aan te brengen om inbreuken op de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en de abonnee en/of fraude te voorkomen;

(18)

Overwegende dat in sommige gevallen interactie met andere apparatuur in de zin van deze richtlijn via netwerken en aansluiting op andere interfaces van hetzelfde type in de gehele Gemeenschap noodzakelijk kunnen zijn;

(19)

Overwegende dat het derhalve mogelijk zou moeten zijn specifieke essentiële eisen inzake de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers, voorzieningen ten behoeve van mensen met een handicap, voorzieningen voor alarmdiensten en/of voorzieningen ter voorkoming van fraude, te definiëren en toe te voegen;

(20)

Overwegende dat algemeen wordt erkend dat vrijwillige certificerings- en markeringsregelingen die zijn ontwikkeld door consumentenorganisaties, fabrikanten, exploitanten en andere industriële actoren in een concurrerende markt bijdragen tot de kwaliteit en een nuttig instrument vormen ter verbetering van het vertrouwen van de consument in telecommunicatieproducten en -diensten; dat de lidstaten dergelijke regelingen kunnen steunen; dat dergelijke regelingen verenigbaar moeten zijn met de mededingingsregels van het Verdrag;

(21)

Overwegende dat de onaanvaardbare achteruitgang van de dienst aan anderen dan de gebruiker van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur moet worden voorkomen; dat fabrikanten van terminals de apparatuur zodanig moeten construeren dat schade aan netwerken die bij normaal gebruik tot die achteruitgang leidt, wordt voorkomen; dat netwerkexploitanten hun netwerken zodanig moeten construeren dat fabrikanten van eindapparatuur niet verplicht worden excessieve maatregelen te treffen om schade aan netwerken te voorkomen; dat het Europees Normalisatie-instituut voor Telecommunicatie (ETSI) bij het ontwikkelen van normen voor de toegang tot openbare netten naar behoren rekening dient te houden met deze doelstelling;

(22)

Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat het radiospectrum optimaal wordt gebruikt teneinde schadelijke interferentie te voorkomen; dat een zo efficiënt mogelijk gebruik van schaarse hulpbronnen, zoals het radiofrequentiespectrum, met behulp van moderne middelen aangemoedigd moet worden;

(23)

Overwegende dat geharmoniseerde interfaces tussen eindapparatuur en telecommunicatienetten bijdragen tot de bevordering van concurrerende markten voor eindapparatuur en netdiensten;

(24)

Overwegende evenwel dat de exploitanten van openbare telecommunicatienetten zelf de technische kenmerken van deze interfaces moeten kunnen bepalen, onder voorbehoud van de mededingingsregels van het Verdrag; dat zij derhalve accurate en adequate technische specificaties van dergelijke interfaces moeten bekendmaken om de fabrikanten in staat te stellen telecommunicatie-eindapparatuur te ontwerpen die aan de vereisten van deze richtlijn voldoet;

(25)

Overwegende niettemin dat in de mededingingsregels van het Verdrag en in Richtlijn 88/301/EEG van de Commissie van 16 mei 1988 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur (9) het beginsel is vastgesteld van gelijke, doorzichtige en niet-discriminerende behandeling van alle technische specificaties met reglementaire implicaties; dat het derhalve de taak van de Gemeenschap en de lidstaten is om in overleg met de economische actoren toe te zien op de rechtvaardigheid van het bij deze richtlijn ingestelde regelgevingskader;

(26)

Overwegende dat het de taak van de Europese normalisatie-instellingen en met name het ETSI is om ervoor te zorgen dat de geharmoniseerde normen naar behoren worden bijgewerkt en zodanig worden geformuleerd dat een ondubbelzinnige interpretatie mogelijk is; dat de bijwerking, interpretatie en toepassing van geharmoniseerde normen zeer gespecialiseerde bezigheden zijn die steeds ingewikkelder worden; dat bij deze taken de actieve deelneming van deskundigen van de economische actoren vereist is; dat het in bepaalde omstandigheden nodig kan zijn sneller in een interpretatie en/of correcties van de geharmoniseerde normen te voorzien dan mogelijk is via de normale procedures van de Europese normalisatie-instellingen overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (10);

(27)

Overwegende dat het in het openbaar belang wenselijk is op Europees vlak over geharmoniseerde normen te beschikken met betrekking tot het ontwerpen en de fabricage van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur; dat het voldoen aan deze geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen vestigt; dat andere middelen toegestaan zijn om de conformiteit met de essentiële eisen aan te tonen;

(28)

Overwegende dat bij de toekenning van merktekens betreffende de apparatuurcategorie een beroep moet worden gedaan op de deskundigheid van de CEPT/het ECR en van de bevoegde Europese normalisatie-instellingen voor radioaangelegenheden; dat andere vormen van samenwerking met deze instanties zoveel mogelijk moeten worden aangemoedigd;

(29)

Overwegende dat de Commissie het markttoezicht op doeltreffende wijze moet kunnen uitoefenen en de lidstaten derhalve alle relevante informatie moeten verstrekken over typen interfaces, inadequaat of onjuist toegepaste geharmoniseerde normen, aangemelde instanties en toezichthoudende instanties;

(30)

Overwegende dat de aangemelde instanties en de controle-instanties met het oog op een efficiënt markttoezicht informatie over radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur moeten uitwisselen; dat die samenwerking zoveel mogelijk met elektronische middelen moet geschieden; dat die samenwerking er met name voor moet zorgen dat de nationale instanties informatie ontvangen over op hun markt gebrachte radioapparatuur met frequentiebanden die in de Gemeenschap niet geharmoniseerd zijn;

(31)

Overwegende dat fabrikanten de lidstaten in kennis moeten stellen van hun voornemen om radioapparatuur op de markt te brengen met frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Gemeenschap geharmoniseerd is; dat de lidstaten derhalve procedures voor een dergelijke kennisgeving moeten instellen; dat zulke procedures moeten voldoen aan het evenredigheidsbeginsel en geen extra overeenstemmingsbeoordelingsprocedure mogen vormen naast die in de bijlagen IV en V; dat het wenselijk is dat deze kennisgevingsprocedures geharmoniseerd worden en bij voorkeur langs elektronische weg en via één loket worden uitgevoerd;

(32)

Overwegende dat radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur die aan de toepasselijke essentiële eisen voldoen, in het vrije verkeer moeten kunnen worden gebracht; dat dergelijke apparatuur voor het beoogde doel in gebruik moet kunnen worden genomen; dat de ingebruikneming afhankelijk kan worden gesteld van toestemming voor het gebruik van het radiospectrum en voor de verstrekking van de betrokken dienst;

(33)

Overwegende dat het mogelijk moet zijn om op handelsbeurzen, tentoonstellingen enz. radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur ten toon te stellen die niet voldoet aan deze richtlijn; dat belangstellenden evenwel naar behoren kenbaar moet worden gemaakt dat deze apparatuur niet conform is en niet in deze vorm kan worden aangekocht; dat de lidstaten beperkingen mogen opleggen aan de ingebruikneming, inclusief inschakeling, van dergelijke tentoongestelde apparatuur om redenen die verband houden met het doeltreffende en juiste gebruik van het radiospectrum, de voorkoming van schadelijke interferentie of aangelegenheden die de volksgezondheid betreffen;

(34)

Overwegende dat radiofrequenties door de lidstaten worden toegewezen en, voorzover zij niet geharmoniseerd zijn, onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijven; dat een vrijwaringsclausule moet worden opgenomen die de lidstaten, overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag, in staat stelt radioapparatuur die schadelijke interferentie heeft veroorzaakt, of waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij schadelijke interferentie zal veroorzaken, te verbieden, aan beperkingen te onderwerpen of van zijn markt te laten verwijderen; dat interferentie met door de lidstaat toegewezen radiofrequenties voor de lidstaten een geldige reden is om vrijwaringsmaatregelen te nemen;

(35)

Overwegende dat de fabrikanten overeenkomstig Richtlijn 85/374/EEG van de Raad (11) aansprakelijk zijn voor schade die veroorzaakt wordt door gebreken in hun apparatuur; dat onverminderd de aansprakelijkheid van de fabrikant, eenieder die apparatuur in de Gemeenschap invoert om die te verkopen in het kader van zijn commerciële activiteiten aansprakelijk is overeenkomstig die richtlijn; dat de fabrikant, zijn gemachtigde of de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur in de Gemeenschap aansprakelijk is overeenkomstig de rechtsregels betreffende contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid in de lidstaten;

(36)

Overwegende dat overeenkomstig de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, in het bijzonder de beginselen van objectiviteit, proportionaliteit en niet-discriminatie, passende maatregelen zullen worden vastgesteld die door de lidstaten of de Commissie moeten worden genomen wanneer apparatuur waarvan verklaard is dat zij aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, ernstige schade toebrengt aan een netwerk of schadelijke radio-interferentie veroorzaakt;

(37)

Overwegende dat de Raad op 22 juli 1993 Besluit 93/465/EEG heeft vastgesteld betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (12) die in de richtlijnen voor technische harmonisatie moeten worden gebruikt; dat de toepasselijke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures bij voorkeur dienen te worden gekozen uit de bij dat besluit vastgestelde beschikbare modules;

(38)

Overwegende dat de lidstaten mogen verzoeken dat de door hun aangewezen aangemelde instanties en de controle-instanties volgens passende Europese normen geaccrediteerd worden;

(39)

Overwegende dat het voldoen van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur aan de eisen van Richtlijn 73/23/EEG en Richtlijn 89/336/EEG moet kunnen worden aangetoond door middel van de in die richtlijnen omschreven procedures indien de apparatuur onder het toepassingsgebied ervan valt; dat derhalve de procedure van artikel 10, lid 1, van Richtlijn 89/336/EEG mag worden gebruikt wanneer de toepassing van de geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de beschermingsvoorschriften vestigt; dat de procedure van artikel 10, lid 2, mag worden gebruikt wanneer de fabrikant de geharmoniseerde normen niet heeft toegepast of wanneer dergelijke normen niet bestaan;

(40)

Overwegende dat ondernemingen in de Gemeenschap een daadwerkelijke en vergelijkbare toegang tot markten van derde landen dienen te krijgen en in een derde land een vergelijkbare behandeling dienen te genieten als die welke door de wetgeving van de Gemeenschap wordt geboden aan ondernemingen die volledig eigendom zijn van of via een meerderheidsparticipatie in bezit zijn van, of waarin daadwerkelijke zeggenschap wordt uitgeoefend door onderdanen van het betrokken derde land;

(41)

Overwegende dat het wenselijk is een comité in te stellen waarin de partijen die direct bij de uitvoering van wetgeving betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur betrokken zijn, in het bijzonder de met de overeenstemmingscertificatie belaste nationale instanties en de voor markttoezicht verantwoordelijke nationale instanties, zitting hebben, teneinde de Commissie te ondersteunen bij het tot stand brengen van een geharmoniseerde en evenredige toepassing van de wetgeving om aan de behoeften van de markt en van het grote publiek te voldoen; dat zo nodig vertegenwoordigers van de telecommunicatie-exploitanten, gebruikers, consumenten, fabrikanten en dienstverstrekkers dienen te worden geraadpleegd;

(42)

Overwegende dat op 20 december 1994 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een „modus vivendi” is overeengekomen betreffende de maatregelen ter uitvoering van de besluiten die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (13);

(43)

Overwegende dat de Commissie zal toezien op de uitvoering en praktische toepassing van deze en andere relevante richtlijnen en stappen zal doen om een gecoördineerde toepassing van alle betrokken richtlijnen te garanderen met het oog op de voorkoming van storingen van telecommunicatieapparatuur die de gezondheid van de mens aantasten of schade toebrengen aan eigendommen;

(44)

Overwegende dat de werking van deze richtlijn te zijner tijd zal worden geëvalueerd, in het licht van de ontwikkeling van de telecommunicatiesector en van de ervaring die met de toepassing van de essentiële eisen en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures uit hoofde van deze richtlijn is opgedaan;

(45)

Overwegende dat bij de invoering van veranderingen in de regelgeving moet worden gezorgd voor een soepele overgang van de bestaande naar de nieuwe regelgeving, teneinde de markt niet te verstoren en rechtsonzekerheid te voorkomen;

(46)

Overwegende dat deze richtlijn in de plaats komt van Richtlijn 98/13/EG, die derhalve moet worden ingetrokken; dat Richtlijn 73/23/EEG en Richtlijn 89/336/EEG niet langer van toepassing zijn op apparatuur die onder deze richtlijn valt, met uitzondering van de beschermings- en veiligheidsvoorschriften en bepaalde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLijN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

ALGEMEEN

Artikel 1

Werkingssfeer en doelstelling

1. In deze richtlijn wordt een regelgevingskader ingesteld inzake het op de markt brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming in de Gemeenschap van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur.

2. Wanneer de apparatuur als bedoeld in artikel 2, onder a), als een integrerend, respectievelijk bijkomend onderdeel:

a)een medisch hulpmiddel in de zin van artikel 1 van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (14), of

b)een actief implanteerbaar medisch hulpmiddel in de zin van artikel 1 van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (15),

bevat, valt die apparatuur onder deze richtlijn, onverminderd de toepassing van de Richtlijnen 93/42/EEG en 90/385/EEG op medische hulpmiddelen, respectievelijk actieve implanteerbare medische hulpmiddel.

3. Wanneer de apparatuur een onderdeel of een afzonderlijke technische eenheid vormt van een voertuig in de zin van Richtlijn 72/245/EEG van de Raad (16) betreffende radiostoringen (elektromagnetische compatibiliteit) veroorzaakt door voertuigen, dan wel van een voertuig in de zin van artikel 1 van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (17), valt de apparatuur onder deze richtlijn, onverminderd de toepassing van respectievelijk Richtlijn 72/245/EEG en Richtlijn 92/61/EEG.

4. Deze richtlijn is niet van toepassing op in bijlage I genoemde apparatuur.

5. Deze richtlijn is niet van toepassing op apparatuur die uitsluitend wordt gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid (met inbegrip van het economische welzijn van de staat wanneer de activiteiten verband houden met aangelegenheden die de staatsveiligheid betreffen) en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)„apparatuur”: alle apparatuur die als radioapparatuur of telecommunicatie-eindapparatuur of als beide fungeert;

b)„telecommunicatie-eindapparatuur”: een product dat communicatie mogelijk maakt, of een relevant onderdeel daarvan, dat bedoeld is voor directe of indirecte aansluiting op welke wijze ook op interfaces van openbare telecommunicatienetten (d.w.z. telecommunicatienetten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het verstrekken van algemeen beschikbare telecommunicatiediensten);

c)„radioapparatuur”: een product of een relevant onderdeel daarvan dat geschikt is voor telecommunicatie door uitzending en/of ontvangst van radiogolven waarbij gebruik wordt gemaakt van het aan aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum;

d)„radiogolven”: elektromagnetische golven met frequenties van 9 kHz tot 3 000 GHz, die zich op natuurlijke wijze in de ruimte voortplanten;

e)„interface”:

i)een netwerkaansluitpunt dat een fysiek verbindingspunt is waar een gebruiker toegang heeft tot een openbaar telecommunicatienet, en/of

ii)een etherinterface waarin het radiopad tussen radioapparatuur is vastgelegd,

en hun technische specificaties;

f)„apparatuurcategorie”: een categorie van bepaalde in deze richtlijn als gelijksoortig beschouwde soorten apparatuur en de interfaces waarvoor de apparatuur is ontworpen. Apparaten kunnen tot meer dan één apparatuurcategorie behoren;

g)„technisch constructiedossier”: een dossier waarin het apparaat beschreven wordt en dat tekst en uitleg geeft over de wijze waarop de toepasselijke essentiële eisen zijn toegepast;

h)„geharmoniseerde norm”: een door een erkende normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie en in overeenstemming met de procedures van Richtlijn 98/34/EG goedgekeurde technische specificatie, met het doel een niet-dwingend Europees vereiste vast te stellen;

i)„schadelijke interferentie”: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt.

Artikel 3

Essentiële eisen

1. De volgende essentiële eisen zijn van toepassing op alle apparatuur:

a)de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker of van anderen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van Richtlijn 73/23/EEG, echter zonder toepassing van de spanningsgrens;

b)de beschermingsvoorschriften met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit van Richtlijn 89/336/EEG;

2. Radioapparatuur moet bovendien zo geconstrueerd zijn dat zij het voor aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum en de satellietcapaciteit efficiënt gebruikt zonder schadelijke interferentie te veroorzaken.

▼M2

3. De Commissie kan besluiten dat apparatuur van bepaalde apparatuurcategorieën of apparatuur van een bepaalde soort zo geconstrueerd moet zijn dat:

a)zij via netwerken onderling functioneert met andere apparatuur en dat zij in de Gemeenschap kan worden aangesloten op interfaces van hetzelfde type, en/of dat

b)zij het netwerk of de werking daarvan niet schaadt noch misbruik maakt van de netwerkmiddelen en zo een onaanvaardbare achteruitgang van de dienst veroorzaakt, en/of dat

c)zij voorzieningen bevat om de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en de abonnee te beschermen, en/of dat

d)zij geschikt is voor bepaalde voorzieningen die fraude moeten voorkomen, en/of dat

e)zij geschikt is voor bepaalde voorzieningen die de toegang tot alarmdiensten moeten waarborgen, en/of dat

f)zij geschikt is voor bepaalde voorzieningen die het gebruik ervan door gebruikers met een handicap vergemakkelijken.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bis bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

▼B

Artikel 4

Kennisgeving en bekendmaking van de specificaties van interfaces

1. De lidstaten delen de Commissie mee voor welke interfaces zij regelingen hebben getroffen, voorzover dat nog niet gebeurd is in het kader van Richtlijn 98/34/EG. Na overleg met het comité volgens de procedure van artikel 15 stelt de Commissie de gelijkwaardigheid tussen de aangemelde interfaces vast en kent zij aan de apparatuurcategorieën een merkteken toe, waarvan de bijzonderheden bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2. De lidstaten delen de Commissie mee welke types interface de exploitanten van openbare telecommunicatienetten in een lidstaat verstrekken. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitanten, voordat via deze interfaces verstrekte diensten voor het publiek beschikbaar zijn, de exacte en passende technische specificaties van deze interfaces publiceren en deze publicaties daarna regelmatig bijwerken. De specificaties moeten nauwkeurig genoeg zijn om telecommunicatie-eindapparatuur te kunnen ontwerpen waarmee alle via de overeenkomstige interface verstrekte diensten kunnen worden gebruikt. De specificaties moeten onder andere alle informatie bevatten die de fabrikanten in staat stellen naar keuze de relevante tests uit te voeren met betrekking tot de essentiële eisen die op de telecommunicatie-eindapparatuur van toepassing zijn. De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten gemakkelijk over deze specificaties kunnen beschikken.

Artikel 5

Geharmoniseerde normen

1. Wanneer apparatuur voldoet aan de toepasselijke geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt, nemen de lidstaten aan dat is voldaan aan de in artikel 3 bedoelde essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde normen of delen daarvan betrekking hebben.

2. Wanneer een lidstaat of de Commissie van oordeel is dat overeenstemming met een geharmoniseerde norm niet garandeert dat wordt voldaan aan de in artikel 3 bedoelde essentiële eisen waarop de bedoelde norm betrekking heeft, brengt de Commissie of de betrokken lidstaat deze aangelegenheid onder de aandacht van het comité.

▼M2

3. In geval van onvolkomenheden in de geharmoniseerde normen met betrekking tot de essentiële eisen kan de Commissie, na overleg met het comité overeenkomstig de procedure van artikel 14, aanbevelingen voor de interpretatie van de geharmoniseerde normen, of voor de voorwaarden waaronder de overeenstemming met die normen een vermoeden van conformiteit doet ontstaan, bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie. Na overleg met het comité kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 14 geharmoniseerde normen schrappen door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

▼B

Artikel 6

Op de markt brengen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat apparatuur uitsluitend op de markt wordt gebracht indien zij, bij behoorlijke installatie en onderhoud en bij gebruik overeenkomstig haar bestemming, voldoet aan de toepasselijke in artikel 3 genoemde essentiële eisen en aan de andere desbetreffende bepalingen van deze richtlijn. Met betrekking tot het op de markt brengen worden geen verdere nationale voorschriften opgelegd.

▼M2

2. Wanneer een besluit wordt genomen inzake de toepassing van de essentiële eisen overeenkomstig artikel 3, lid 3, stelt de Commissie de datum vast waarop aan die vereisten moet worden voldaan.

Wordt vastgesteld dat een apparatuurcategorie moet voldoen aan specifieke, in artikel 3, lid 3, genoemde essentiële eisen, dan kan de apparatuur van die categorie die voor het eerst op de markt werd gebracht vóór de door de Commissie vastgestelde datum gedurende een redelijke termijn die door de Commissie wordt bepaald, verder op de markt worden gebracht.

De in de eerste en tweede zin bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bis bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

▼B

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de fabrikant of de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur de gebruiker, behalve de verklaring van overeenstemming met de essentiële eisen, informatie verschaft over het gebruik waarvoor de apparatuur bestemd is. Wanneer het radioapparatuur betreft, moet deze informatie voldoende zijn om uit de verpakking of uit de gebruiksaanwijzing van het apparaat te kunnen opmaken voor welke lidstaten of welk geografisch gebied binnen een lidstaat de apparatuur bedoeld is, en moet de gebruiker door het op het apparaat aangebrachte merkteken als bedoeld in bijlage VII, punt 5, geattendeerd worden op de beperkingen of eisen aangaande de machtiging tot het gebruik van de radioapparatuur in bepaalde lidstaten. Wanneer het telecommunicatie-eindapparatuur betreft, moet uit deze informatie kunnen worden opgemaakt voor aansluiting op welke interfaces van het openbare telecommunicatienet de apparatuur bedoeld is. Deze informatie moet op alle apparatuur duidelijk zichtbaar worden aangebracht.

4. Indien voor radioapparatuur frequentiebanden gebruikt worden waarvan het gebruik niet in de gehele Gemeenschap geharmoniseerd is, stelt de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur, de voor spectrumbeheer verantwoordelijke nationale autoriteit in de betrokken lidstaat in kennis van zijn voornemen die apparatuur op de markt van die lidstaat te brengen.

Deze kennisgeving vindt plaats ten minste vier weken voordat begonnen wordt met het op de markt brengen en behelst informatie over de radiokenmerken van de apparatuur (in het bijzonder frequentiebanden, kanaalscheiding, soort modulatie en radiofrequentievermogen) en het identificatienummer van de aangemelde instantie als bedoeld in bijlage IV of V.

Artikel 7

Ingebruikneming en recht op aansluiting

1. De lidstaten staan toe dat apparatuur overeenkomstig hun bestemming in gebruik wordt genomen, indien zij voldoet aan de essentiële eisen van artikel 3 en aan de andere desbetreffende bepalingen van deze richtlijn.

2. Ongeacht lid 1 en onverminderd de voorwaarden voor de toekenning van vergunningen voor het conform het Gemeenschapsrecht verstrekken van de betrokken dienst, kunnen de lidstaten de ingebruikneming van radioapparatuur uitsluitend beperken om redenen die verband houden met het efficiënt en passend gebruik van het radiospectrum, het voorkomen van schadelijke interferentie, of aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.

3. Onverminderd lid 4 zorgen de lidstaten ervoor dat exploitanten van openbare telecommunicatienetten niet op technische gronden weigeren telecommunicatie-eindapparatuur op daartoe geschikte interfaces aan te sluiten als die apparatuur voldoet aan de van toepassing zijnde eisen van artikel 3.

4. Wanneer een lidstaat van oordeel is dat apparatuur waarvan verklaard is dat zij aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, ernstige schade toebrengt aan een netwerk of schadelijke radio-interferentie veroorzaakt of het netwerk of de werking daarvan schaadt, kan de exploitant toestemming krijgen om dergelijke apparatuur niet aan te sluiten, af te sluiten dan wel uit het dienstaanbod te halen. Telkens wanneer zij deze toestemming verlenen, stellen de lidstaten de Commissie daarvan in kennis. De Commissie roept het comité bijeen, dat advies uitbrengt over de aangelegenheid. Nadat bij het comité advies is ingewonnen kan de Commissie de in artikel 5, leden 2 en 3, bedoelde procedure inleiden. De Commissie en de lidstaten kunnen tevens andere passende maatregelen treffen.

5. In dringende gevallen mag de exploitant apparatuur afsluiten, indien de bescherming van het netwerk vereist dat de apparatuur onmiddellijk wordt afgesloten en de gebruiker onverwijld en gratis een alternatieve oplossing kan worden geboden. De exploitant stelt de nationale instantie die bevoegd is voor de tenuitvoerlegging van artikel 7, lid 4, en artikel 9 hiervan onverwijld in kennis.

Artikel 8

Vrij verkeer van apparatuur

1. De lidstaten verbieden, beperken of verhinderen niet het op de markt brengen en het in gebruik nemen op hun grondgebied van apparatuur die is voorzien van het in bijlage VII beschreven CE-merkteken dat aangeeft dat de apparatuur voldoet aan alle bepalingen van deze richtlijn, met inbegrip van de in hoofdstuk II beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, een en ander onverlet artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 5.

2. De lidstaten belemmeren niet het tonen op handelsbeurzen, tentoonstellingen, demonstraties enz. van apparatuur die niet voldoet aan deze richtlijn, op voorwaarde dat een zichtbaar teken duidelijk maakt dat dergelijke apparatuur niet op de markt mag worden gebracht of in gebruik mag worden genomen zolang zij niet aan de richtlijn voldoet.

3. Wanneer de apparatuur ten aanzien van andere aspecten onder andere richtlijnen valt waarin ook het aanbrengen van een CE-merkteken wordt voorgeschreven, wordt in dat laatste merkteken aangegeven dat dergelijke apparatuur ook voldoet aan de bepalingen van die andere richtlijnen. Mocht een of meer van die richtlijnen de fabrikant evenwel toestaan om gedurende een overgangsperiode te kiezen welke regelgeving hij toepast, dan wordt in het CE-merkteken aangegeven dat de apparatuur uitsluitend voldoet aan de bepalingen van de door de fabrikant toegepaste richtlijnen. In dat geval worden de referenties van deze richtlijnen, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, opgenomen in de documenten, gebruiksaanwijzingen of handleidingen die dergelijke producten volgens deze richtlijnen moeten vergezellen.

Artikel 9

Vrijwaringsmaatregelen

1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat onder deze richtlijn vallende apparatuur niet voldoet aan de essentiële eisen van deze richtlijn, neemt hij op zijn grondgebied de nodige maatregelen om deze apparatuur uit de markt te nemen of uit het dienstaanbod te halen, het op de markt brengen of in gebruik nemen ervan te verbieden of het vrije verkeer ervan te beperken.

2. De betrokken lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van dergelijke maatregelen, motiveert zijn besluit en vermeldt of de niet-conformiteit te wijten is aan:

a)een onjuiste toepassing van de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen;

b)onvolkomenheden in de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen;

c)het niet voldoen aan de in artikel 3 bedoelde eisen, voorzover de apparatuur niet voldoet aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen.

3. Indien de in lid 1 bedoelde maatregelen gebaseerd zijn op een onjuiste toepassing van de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen of op het niet voldoen aan de in artikel 3 bedoelde eisen voorzover de apparatuur niet voldoet aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen, overlegt de Commissie zo spoedig mogelijk met de betrokken partijen. De Commissie stelt de lidstaten onverwijld in kennis van haar bevindingen en deelt hun binnen twee maanden nadat zij zelf van de maatregelen in kennis is gesteld mee, of zij die maatregelen gerechtvaardigd acht.

4. Indien het in lid 1 bedoelde besluit gebaseerd is op onvolkomenheden in de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen, legt de Commissie deze aangelegenheid binnen twee maanden voor aan het comité. Het comité brengt overeenkomstig de procedure van artikel 14 advies uit. De Commissie stelt de lidstaten na deze raadpleging in kennis van haar bevindingen en deelt hun mee of zij de maatregelen van de lidstaat gerechtvaardigd acht. Acht zij deze gerechtvaardigd, dan leidt zij onverwijld de in artikel 5, lid 2, bedoelde procedure in.

5.

a)Onverminderd het bepaalde in artikel 6 kan een lidstaat overeenkomstig het Verdrag, en inzonderheid de artikelen 30 en 36 daarvan, alle passende maatregelen aannemen

i)houdende een verbod of een beperking tot het op zijn markt brengen; en/of

ii)houdende de eis tot verwijdering van zijn markt

van radioapparatuur, met inbegrip van soorten radioapparatuur die schadelijke interferentie, met inbegrip van interferentie met bestaande of geplande diensten op door de lidstaat toegewezen frequenties, heeft veroorzaakt of waarvan die lidstaat redelijkerwijze kan verwachten dat zij schadelijke interferentie zal veroorzaken.

b)Wanneer een lidstaat maatregelen neemt overeenkomstig punt a), stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis, onder vermelding van de redenen die aan die maatregelen ten grondslag liggen.

6. Wanneer een lidstaat de Commissie in kennis stelt van een maatregel als bedoeld in lid 1 of lid 5, stelt de Commissie de andere lidstaten op de hoogte en raadpleegt zij het comité over de kwestie.

Wanneer de Commissie na deze raadpleging van oordeel is dat

—de maatregel gerechtvaardigd is, brengt zij de initiatiefnemende lidstaat en de overige lidstaten hiervan onmiddellijk op de hoogte;

—de maatregel niet gerechtvaardigd is, brengt zij de lidstaat hiervan op de hoogte en verzoekt zij de lidstaat de maatregel in te trekken.

7. De Commissie houdt een lijst bij van de door de lidstaten gesignaleerde gevallen, die hun op verzoek ter beschikking wordt gesteld.



HOOFDSTUK II

OVEREENSTEMMINGSBEOORDELING

Artikel 10

Overeenstemmingsbeoordelingsprocedures

1. De in dit artikel vastgestelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures moeten worden toegepast om de conformiteit van de apparatuur met alle toepasselijke essentiële eisen, vermeld in artikel 3, aan te tonen.

2. Naar keuze van de fabrikant kan de conformiteit van de apparatuur met de in artikel 3, lid 1, onder a) en b), vermelde essentiële eisen worden aangetoond via de in Richtlijn 73/23/EEG, respectievelijk Richtlijn 89/336/EEG omschreven procedures, wanneer de apparatuur onder het toepassingsgebied van die richtlijnen valt, een en ander als alternatief voor de hierna uiteengezette procedures.

3. Telecommunicatie-eindapparatuur die geen gebruik maakt van het voor aarde/ruimteradiocommunicatie toegewezen spectrum, alsmede ontvangende delen van radioapparatuur, worden naar keuze van de fabrikant onderworpen aan de in bijlage II, IV of V beschreven procedures.

4. Wanneer een fabrikant de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen heeft toegepast, wordt radioapparatuur die niet onder lid 3 valt, naar keuze van de fabrikant, onderworpen aan de in bijlage III, IV of V beschreven procedures.

5. Wanneer een fabrikant de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen niet of slechts gedeeltelijk heeft toegepast, wordt radioapparatuur die niet onder lid 3 van dit artikel valt, naar keuze van de fabrikant, onderworpen aan de in bijlage IV of V beschreven procedures.

6. De dossiers en de briefwisseling betreffende de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures zijn gesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de genoemde procedure loopt of in een taal die door de betrokken aangemelde instantie wordt aanvaard.

Artikel 11

Aangemelde instanties en controle-instanties

1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de instanties die zij hebben aangewezen om de in artikel 10 bedoelde taken uit te voeren. Bij de aanwijzing van de aan te melden instanties passen de lidstaten de in bijlage VI vervatte criteria toe.

2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de op hun grondgebied gevestigde instanties die de controletaken in verband met de toepassing van deze richtlijn uitvoeren.

3. De Commissie publiceert in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een lijst van de aangemelde instanties, hun identificatienummers en de taken waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie publiceert tevens een lijst van controle-instanties in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De lidstaten verstrekken de Commissie alle benodigde informatie om deze lijsten bij te houden.



HOOFDSTUK III

CE-OVEREENSTEMMINGSMERKTEKEN EN OPSCHRIFTEN

Artikel 12

CE-merkteken

1. Apparatuur die aan alle geldende essentiële eisen voldoet, wordt voorzien van het CE-overeenstemmingsmerkteken zoals bedoeld in bijlage VII. Het wordt aangebracht onder verantwoordelijkheid van de fabrikant, zijn gemachtigde in de Gemeenschap of de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de apparatuur.

Ingeval de in bijlage III, IV of V bedoelde procedure wordt gevolgd, gaat het merkteken vergezeld van het identificatienummer van de in artikel 11, lid 1, bedoelde aangemelde instantie. Radioapparatuur gaat bovendien vergezeld van een merkteken ter aanduiding van de apparatuurcategorie wanneer een dergelijk merkteken is toegekend. De apparatuur mag van andere merktekens worden voorzien, mits zulks de zichtbaarheid en leesbaarheid van het CE-merkteken niet vermindert.

2. Op apparatuur, ongeacht of deze al dan niet aan de toepasselijke essentiële eisen voldoet, mogen geen merktekens worden aangebracht die wat vorm en betekenis betreft door derden kunnen worden verward met het in bijlage VII beschreven CE-merkteken.

3. De bevoegde lidstaat treft passende maatregelen tegen degene die een merkteken aanbrengt dat niet aan de leden 1 en 2 voldoet. Indien de persoon die het merkteken heeft aangebracht niet kan worden geïdentificeerd, kunnen passende maatregelen worden genomen tegen de houder van de apparatuur, wanneer de niet-conformiteit wordt ontdekt.

4. Op apparatuur wordt ter identificatie door de fabrikant een type-, partij- en/of serienummer vermeld, alsmede de naam van de fabrikant of de persoon die voor het in de handel brengen van de apparatuur verantwoordelijk is.



HOOFDSTUK IV

COMITÉ

▼M1

Artikel 13

Samenstelling van het comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor overeenstemmingsbeoordeling en markttoezicht inzake telecommunicatie (TCAM), hierna „het comité” te noemen.

2. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14

Procedure van het Raadgevend Comité

1. Het comité wordt geraadpleegd over de onder artikel 5, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 4, artikel 9, lid 4, en bijlage VII, punt 5, vallende aangelegenheden.

2. De Commissie raadpleegt het comité op gezette tijden over de controletaken die verband houden met de uitvoering van deze richtlijn en verstrekt in voorkomend geval richtsnoeren hierover.

3. De artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG (18) zijn van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

4. De Commissie raadpleegt op gezette tijden de vertegenwoordigers van telecommunicatienetexploitanten, consumenten en fabrikanten. Zij houdt het comité regelmatig op de hoogte van het resultaat van deze raadplegingen.

Artikel 15

Procedure van het regelgevend comité

1. De procedure van lid 2 is van toepassing op de door artikel 3, lid 3, en artikel 4, lid 1, bestreken aangelegenheden.

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG (18) van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit nr. 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼M2

Artikel 15 bis

Regelgevingsprocedure met toetsing

Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

▼B



HOOFDSTUK V

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 16

Derde landen

1. De lidstaten kunnen de Commissie in kennis stellen van eventuele moeilijkheden van algemene aard die ondernemingen uit de Gemeenschap de jure of de facto bij het op de markt brengen van apparatuur in derde landen hebben ondervonden en die onder hun aandacht zijn gebracht.

2. Wanneer de Commissie van dergelijke moeilijkheden in kennis wordt gesteld, kan zij de Raad zo nodig voorstellen voorleggen voor een passend mandaat met het oog op onderhandelingen over vergelijkbare rechten voor ondernemingen uit de Gemeenschap in die derde landen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3. Overeenkomstig lid 2 getroffen maatregelen laten de op de Gemeenschap en de lidstaten krachtens de toepasselijke internationale overeenkomsten rustende verplichtingen onverlet.

Artikel 17

Controle en verslaggeving

De Commissie controleert de werking van deze richtlijn en brengt daarover voor de eerste maal uiterlijk op 7 oktober 2000 en vervolgens om de drie jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit. In dat verslag worden de bij de opstelling van de betrokken normen gemaakte vooruitgang alsmede eventuele bij de uitvoering van de richtlijn gerezen problemen aan de orde gesteld. Dit verslag geeft ook een overzicht van de werkzaamheden van het Comité en beoordeelt de vooruitgang bij de totstandkoming van een open en concurrerende markt voor apparatuur op Gemeenschapsniveau en onderzoekt hoe het regelgevingskader voor het op de markt brengen en het in gebruik nemen van apparatuur moet worden ontwikkeld om

a)te waarborgen dat op Gemeenschapsniveau een samenhangend systeem voor alle apparatuur tot stand wordt gebracht;

b)de convergentie van de sectoren telecommunicatie-, audiovisuele en informatietechnologie mogelijk te maken;

c)de harmonisatie van regelgeving op internationaal niveau mogelijk te maken.

Met name wordt onderzocht of nog voor alle betrokken categorieën apparatuur essentiële eisen noodzakelijk zijn en of de procedures in bijlage IV, derde alinea, toereikend zijn om te zorgen dat wordt voldaan aan de essentiële eisen voor de door die bijlage bestreken apparatuur. Zo nodig mogen in het verslag verdere maatregelen worden voorgesteld om het doel van de richtlijn ten volle te verwezenlijken.

Artikel 18

Overgangsbepalingen

1. De normen krachtens Richtlijn 73/23/EEG of Richtlijn 89/336/EEG, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt, kunnen als basis voor een vermoeden van overeenstemming met de in artikel 3, lid 1, onder a) en b), genoemde essentiële eisen worden gebruikt. De krachtens Richtlijn 98/13/EG vastgestelde gemeenschappelijke technische voorschriften, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt, kunnen als basis voor een vermoeden van overeenstemming met de overige essentiële eisen van artikel 3 worden gebruikt. Zodra deze richtlijn in werking treedt, maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een lijst met referenties van deze normen bekend.

2. De lidstaten mogen het op de markt brengen en in bedrijf stellen van apparatuur die voldoet aan Richtlijn 98/13/EG, dan wel aan de op hun grondgebied geldende voorschriften, en die voor het eerst op de markt is gebracht vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn of uiterlijk twee jaar daarna, niet belemmeren.

3. Naast de essentiële eisen van artikel 3, lid 1, kunnen de lidstaten erom verzoeken de eis dat telecommunicatie-eindapparatuur geen onaanvaardbare achteruitgang tot gevolg mag hebben van een spraaktelefoondienst welke toegankelijk is in het kader van de universele dienst als gedefinieerd in Richtlijn 98/10/EG, gedurende maximaal 30 maanden volgende op de in de eerste zin van artikel 19, lid 1, genoemde datum en in overeenstemming met de Verdragsbepalingen, te mogen handhaven.

De lidstaat deelt de Commissie mee waarom hij verzoekt om handhaving van deze eis, vanaf wanneer deze eis voor de betrokken dienst niet meer noodzakelijk is en welke maatregelen beoogd worden om aan deze termijn te voldoen. De Commissie beoordeelt dit verzoek en houdt daarbij rekening met de bijzondere situatie in de lidstaat en de noodzaak om een coherente regelgeving op communautair niveau te waarborgen; zij deelt de lidstaat mee of de bijzondere situatie in die lidstaat, naar haar oordeel, handhaving rechtvaardigt en, zo ja, tot welke datum.

Artikel 19

Omzetting

1. De lidstaten dragen zorg voor de aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 7 april 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe vanaf 8 april 2000.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de voornaamste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 20

Intrekking

1. Richtlijn 98/13/EG wordt bij deze ingetrokken op 8 april 2000.

2. Deze richtlijn is geen bijzondere richtlijn in de zin van artikel 2, lid 2, van Richtlijn 89/336/EEG. Met ingang van 8 april 2000 zijn de bepalingen van Richtlijn 89/336/EEG niet langer van toepassing op apparatuur die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, met uitzondering van de beschermingseisen van artikel 4 en bijlage III, alsmede de in artikel 10, leden 1 en 2, bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure en van bijlage I van Richtlijn 89/336/EEG.

3. Met ingang van 8 april 2000 is het bepaalde in Richtlijn 73/23/EEG niet langer van toepassing op apparatuur die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, met uitzondering van de in artikel 2 en bijlage I bedoelde doeleinden in verband met veiligheidseisen en de in de bijlagen III B en IV van Richtlijn 73/23/EEG bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

APPARATUUR DIE NIET ONDER DEZE RICHTLIJN VALT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, LID 4

1.Door radioamateurs gebruikte radioapparatuur als bedoeld in artikel 1, definitie 53, van het radioreglement van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (ITU), tenzij deze apparatuur in de handel verkrijgbaar is.

Bouwpakketten van losse door radioamateurs te assembleren onderdelen en in de handel verkrijgbare apparatuur die door radioamateurs is omgebouwd voor eigen gebruik worden niet beschouwd als in de handel verkrijgbare apparatuur.

2.Apparatuur die valt onder Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake de uitrusting van zeeschepen (19).

3.Kabels en snoeren.

4.Radio-ontvangstapparatuur die uitsluitend bestemd is voor de ontvangst van geluids- en televisieomroepdiensten.

5.Producten, uitrusting en elementen in de zin van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (20).

6.Apparatuur en systemen voor luchtverkeersafhandeling in de zin van artikel 1 van Richtlijn 93/65/EEG van de Raad van 19 juli 1993 betreffende de vaststelling en het gebruik van compatibele technische normen en specificaties voor de aanschaf van apparatuur en van systemen voor luchtverkeersafhandeling (21).




BIJLAGE II

OVEREENSTEMMINGSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 3

Module A (interne productiebewaking)

1.In deze module wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant of diens gemachtigde binnen de Gemeenschap, die de in punt 2 genoemde verplichtingen op zich neemt, er zorg voor draagt en verklaart dat de bewuste producten voldoen aan de op hen van toepassing zijnde voorschriften van deze richtlijn. De fabrikant of diens gemachtigde binnen de Gemeenschap brengt op elk product het CE-merkteken aan en stelt een schriftelijke overeenstemmingsverklaring op.

2.De fabrikant zorgt voor de in punt 4 beschreven technische documentatie, welke hij of zijn gemachtigde binnen de Gemeeenschap tot uiterlijk tien jaar nadat het laatste product de fabriek heeft verlaten voor inspectiedoeleinden ter beschikking houdt van de bevoegde nationale instanties van elke lidstaat.

3.Wanneer noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust de verplichting om de technische documentatie te bewaren op de persoon die het product in de Gemeenschap in de handel brengt.

4.Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden nagegaan of het product in overeenstemming is met de essentiële eisen. De technische documentatie dient het onwerp, het fabricageprocédé en de werking van het product te omvatten, met name:

—een algemene beschrijving van het product;

—ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van onderdelen, subeenheden, circuits enz.;

—beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product;

—een lijst van de in artikel 5 bedoelde normen, die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast, alsmede een beschrijving van en uitleg bij de oplossingen die zijn gekozen om aan de essentiële eisen van de richtlijn te voldoen, ingeval de in artikel 5 bedoelde normen niet zijn toegepast of niet bestaan;

—de resultaten van in het ontwerpstadium gemaakte berekeningen, verrichte onderzoeken enz.;

—testrapporten.

5.De fabrikant of diens gemachtigde bewaart een afschrift van de overeenstemmingsverklaring bij de technische documentatie.

6.De fabrikant treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces de conformiteit van de producten met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de van toepassing zijnde voorschriften van deze richtlijn waarborgt.




BIJLAGE III

OVEREENSTEMMINGSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 4

(Interne productiebewaking plus specifieke apparatuurtests) (22)

Deze bijlage bestaat uit bijlage II, aangevuld met de volgende vereisten:

Voor elk type apparatuur moeten door of namens de fabrikant alle essentiële radiotestreeksen worden uitgevoerd. Welke testreeksen als essentieel worden beschouwd, valt onder de verantwoordelijkheid van de door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, tenzij de testreeksen in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd. De aangemelde instantie houdt naar behoren rekening met eerdere beslissingen van aangemelde instanties met gedeelde beslissingsbevoegdheid.

De fabrikant, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur verklaart dat deze tests zijn uitgevoerd en dat de apparatuur met de belangrijkste vereisten overeenstemt en brengt tijdens het fabricageproces het identificatienummer van de aangemelde instantie aan.




BIJLAGE IV

OVEREENSTEMMINGSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 5

(Technisch constructiedossier)

Deze bijlage bestaat uit bijlage III, aangevuld met de volgende vereisten:

De in punt 4 van bijlage II beschreven technische documentatie en de in bijlage III beschreven verklaring van overeenstemming met specifieke radiotestreeksen vormen samen het technisch constructiedossier.

De fabrikant, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de voor het in de handel brengen van de apparatuur verantwoordelijke persoon, legt het dossier voor aan een of meer aangemelde instanties; aan elk van deze aangemelde instanties dient te worden meegedeeld welke andere instanties het dossier hebben ontvangen.

De aangemelde instantie neemt het dossier door; indien zij de mening toegedaan is dat niet naar behoren is aangetoond dat aan de voorwaarden van deze richtlijn is voldaan, kan zij een advies uitbrengen aan de fabrikant, diens gemachtigde of de voor het op de markt brengen van de apparatuur verantwoordelijke persoon, en stelt zij de andere aangemelde instanties die het dossier hebben ontvangen op de hoogte van haar oordeel. Dit advies wordt uitgebracht binnen vier weken nadat de aangemelde instantie het dossier heeft ontvangen, onverminderd artikel 6, lid 4, en artikel 9, lid 5.

De fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, dan wel degene die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur, houdt het dossier gedurende ten minste tien jaar na de fabricage van de laatste apparatuur ter beschikking van de bevoegde nationale instanties van de lidstaten.




BIJLAGE V

OVEREENSTEMMINGSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10

Volledige kwaliteitsborging

1.

Volledige kwaliteitsborging is de procedure waarbij de fabrikant die aan de voorschriften van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten voldoen aan de voorschriften van de richtlijn die op de producten van toepassing zijn. De fabrikant brengt op ieder product de in artikel 12, lid 1, bedoelde CE-merktekens aan en stelt een schriftelijke overeenstemmingsverklaring op.

2.

De fabrikant hanteert een goedgekeurd kwaliteitssyteem voor ontwerp, fabricage, eindproductcontrole en beproeving, als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.

3.

Kwaliteitssysteem

3.1.

De fabrikant dient bij een aangemelde instantie een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaltieitssysteem in.

Deze aanvraag behelst:

—alle relevante informatie voor de bedoelde producten;

—de documentatie over het kwaliteitssysteem.

3.2.

Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met die voorschriften van de richtlijn die op de producten van toepassing zijn. Alle door de fabrikant gevolgde elementen, voorschriften en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Op grond van deze documentatie over het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsbepalende beleidsmaatregelen en procedures, zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten, eenvormig geïnterpreteerd kunnen worden.

Zij dient met name een adequate beschrijving te bevatten van:

—de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot ontwerp- en productkwaliteit;

—de technische specificaties, met inbegrip van de geharmoniseerde normen en technische voorschriften alsmede de desbetreffende beproevingsspecificaties die zullen worden toegepast en, indien de in artikel 5, lid 1, bedoelde normen niet volledig worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat wordt voldaan aan de essentiële eisen van de richtlijn die op de producten van toepassing zijn;

—de controle- en testtechnieken voor het ontwerp, de procédés en systematische handelingen die zullen worden toegepast bij het ontwerpen van de producten die onder de bedoelde productcategorie vallen;

—de overeenkomstige fabricage-, kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken, de procédés en de systematische handelingen die zullen worden toegepast;

—de onderzoeken en tests die vóór, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren, alsmede, in voorkomend geval, de resultaten van de vóór de fabricage verrichte tests;

—de middelen waarmee wordt gewaarborgd dat de test- en onderzoekvoorzieningen voldoen aan de desbetreffende voorschriften voor het verrichten van de nodige tests;

—de kwaliteitsrapporten, zoals controlerapporten, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz.;

—de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en productkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3.

De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de voorschriften van punt 3.2. Zij veronderstelt dat aan deze voorschriften wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

De aangemelde instantie beoordeelt in het bijzonder of het systeem voor de kwaliteitscontrole waarborgt dat de producten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de richtlijn, zulks in het licht van de met inachtneming van de punten 3.1 en 3.2 verstrekte relevante documentatie, in voorkomend geval met inbegrip van de door de fabrikant verstrekte testresultaten.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de producttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4.

De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elk voorgenomen aanpassing van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde aanpassingen en beslist of het aangepaste kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar besluit in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

4.

EG-toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1.

Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2.

De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-, controle-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de nodige informatie, met name

—de documentatie over het kwaliteitssysteem;

—de kwaliteitsrapporten die in het kader van het ontwerpgedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals resultaten van analyses, berekeningen, tests enz.;

—de kwaliteitsrapporten die in het kader van het fabricagegedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz.

4.3.

De aangemelde instantie gaat met redelijke tussenpozen over tot beoordelingen om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem in stand houdt en toepast en verstrekt de fabrikant een beoordelingsrapport.

4.4.

De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig tests verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een rapport van het bezoek en, voorzover van toepassing, een testrapport.

5.

De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar nadat het laatste product is vervaardigd de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

—de in punt 3.1, tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie;

—de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;

—de in punt 3.4, laatste alinea, respectievelijk in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde besluiten en rapporten van de aangemelde instantie.

6.

Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties de terzake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen, met inbegrip van de referenties van het (de) betrokken product(en), ter beschikking.




BIJLAGE VI

MINIMUMCRITERIA DIE DE LIDSTATEN IN ACHT MOETEN NEMEN BIJ DE AANWIJZING VAN AAN TE MELDEN INSTANTIES OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 11, LID 1

1.De aangemelde instantie, de directeur en het personeel dat met de aan de instantie toegewezen taken is belast, mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier, de installateur van radioapparatuur of telecommunicatie-eindapparatuur, een netwerkexploitant of dienstverstrekker zijn, noch de gemachtigden van één van deze partijen. Zij moeten zelfstandig zijn en mogen niet rechtstreeks worden betrokken bij ontwerp, fabricage, verkoop of onderhoud van radioapparatuur of telecommunicatie-eindapparatuur, noch optreden als gemachtigden van de hierbij betrokken partijen. Deze bepaling staat een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant en de aangemelde instantie niet in de weg.

2.De aangemelde instantie en het personeel daarvan dienen de taken waarmee de instantie is belast met de grootst mogelijke mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uit te voeren; zij moeten vrij zijn van alle — met name financiële — druk die op hun oordeel dan wel op het resultaat van een controle van invloed kan zijn, vooral wanneer deze druk wordt uitgeoefend door personen of groepen van personen die belang hebben bij het resultaat.

3.De aangemelde instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige voorzieningen om de technische en administratieve werkzaamheden die uit de haar toegewezen taken voortvloeien naar behoren te kunnen verrichten.

4.Het met de controles belaste personeel moet:

—een degelijke technische en beroepsopleiding hebben genoten;

—een behoorlijke kennis bezitten van de voorschriften inzake de verrichte tests en controles, alsmede voldoende ervaring met dergelijke tests en controles hebben;

—de bekwaamheid hebben om de certificaten, dossiers en rapproten op te stellen ter bekrachtiging van de controle-uitslagen.

5.De onpartijdigheid van de met de controles belaste personeelsleden moet worden gegarandeerd. Hun bezoldiging mag niet van het aantal uitgevoerde tests of controles, noch van de resultaten van deze controles afhangen.

6.De aangemelde instantie dient een wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering te sluiten, tenzij haar wettelijke aansprakelijkheid overeenkomstig het nationale recht door de lidstaat wordt gedekt, dan wel de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is.

7.De personeelsleden van de aangemelde instantie zijn ten aanzien van alle informatie die hun ter kennis is gekomen bij de uitoefening van hun taak in het kader van deze richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven ter kennis is gekomen, gebonden door het beroepsgeheim (behalve tegenover de terzake bevoegde overheidsinstanties van de lidstaat waarin de instantie haar werkzaamheden uitoefent).




BIJLAGE VII

MERKTEKENS VOOR APPARATUUR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 12, LID 1

1.

Het CE-overeenstemmingsmerkteken bestaat uit de letters „CE” in de volgende vorm:image

Wanneer het CE-merkteken wordt verkleind of vergroot, moeten de verhoudingen van bovenstaande afbeelding in acht worden genomen.

2.

De hoogte van het CE-merkteken moet ten minste vijf millimeter bedragen, behalve wanneer dit gezien de aard van de apparatuur niet mogelijk is.

3.

Het CE-merkteken moet op het product worden aangebracht of op een daarop bevestigd gegevensplaatje. Bovendien moet het op de eventuele verpakking en op de begeleidende documenten worden aangebracht.

4.

Het CE-merkteken moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht.

▼M2

5.

De apparatuurcategorie wordt vermeld in een vorm die de Commissie vaststelt.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bis bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.



(1) PB C 248 van 14.8.1997, blz. 4.

(2) PB C 73 van 9.3.1998, blz. 10.

(3) Advies van het Europees Parlement uitgebracht op 29 januari 1998 (PB C 56 van 23.2.1998, blz. 27), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 juni 1998 (PB C 227 van 20.7.1998, blz. 37) en besluit van het Europees Parlement van 6 oktober 1998 (PB C 328 van 26.10.1998, blz. 32). Besluit van de Raad van 25 januari 1999 en besluit van het Europees Parlement van 10 februari 1999.

(4) PB L 74 van 12.3.1998, blz. 1.

(5) PB L 367 van 31.12.1994, blz. 1.

(6) PB L 101 van 1.4.1998, blz. 24.

(7) PB L 77 van 26.3.1973, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 2).

(8) PB L 139 van 23.5.1989, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG.

(9) PB L 131 van 27.5.1988, blz. 73. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/46/EG (PB L 268 van 19.10.1994, blz. 15).

(10) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18).

(11) PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.

(12) PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(13) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 1.

(14) PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.

(15) PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EG (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1).

(16) PB L 152 van 6.7.1972, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/54/EG van de Commissie (PB L 266 van 8.11.1995, blz. 1).

(17) PB L 225 van 10.8.1992, blz. 72. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(18) Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).

(19) PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25.

(20) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2176/96 van de Commissie (PB L 291 van 14.11.1996, blz. 15).

(21) PB L 187 van 29.7.1993, blz. 52. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/15/EG van de Commissie (PB L 95 van 10.4.1997, blz. 16).

(22) Deze bijlage is gebaseerd op module A en aangevuld met sectorspecifieke eisen.