Home

Algemene nabestaandenwet

Geldig van 1 juli 2021 tot 21 december 2021
Geldig van 1 juli 2021 tot 21 december 2021

Algemene nabestaandenwet

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 21-12-2021]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Weduwen- en Wezenwet te vervangen door een nabestaandenverzekering, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  2. premie voor de volksverzekeringen: de premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen;

  3. de Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  4. nabestaande: de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;

  5. [vervallen;]

  6. wezenuitkering: uitkering voor een kind dat ouderloos is geworden door het overlijden van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;

  7. lichaam: een rechtspersoon, een maat- en vennootschap, een samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die met een vereniging kan worden gelijkgesteld, een onderneming van publiekrechtelijke rechtspersonen en een doelvermogen;

  8. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

  9. gezamenlijke huishouding: een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid;

  10. hulpbehoevende: de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen;

  11. gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende:

    1. 1°.

      de gezamenlijke huishouding van een nabestaande met een hulpbehoevende, indien de nabestaande of de overleden verzekerde een huishouding is gaan voeren met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen; of

    2. 2°.

      de gezamenlijke huishouding van een nabestaande die hulpbehoevende is met een ander, indien de nabestaande een huishouding is gaan voeren met het doel door die ander te worden verzorgd;

  12. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

  13. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

  14. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

  15. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  16. pensioengerechtigde leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

  17. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel 2

1.

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. bruto-minimumloon: het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag;

  2. netto-minimumloon: het bruto-minimumloon, na aftrek van premies volksverzekeringen en loonbelasting. De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, worden berekend voor een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend 166,25% van de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het bruto-minimumloon;

  3. bruto-minimumvakantiebijslag: het bedrag waarop degene die aanspraak heeft op het bruto-minimumloon ingevolge artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag aanspraak heeft;

  4. netto-minimumvakantiebijslag: het verschil tussen het bedrag, dat zou zijn berekend voor een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, indien onderdeel b wordt toegepast op het bruto-minimumloon verhoogd met de bruto-minimumvakantiebijslag, en het netto-minimumloon, bedoeld in onderdeel b.

2.

Een algehele herziening van de hoogte van een uitkering op grond van deze wet in verband met een wijziging van het netto-minimumloon wordt samen met de dag waarop deze wijziging ingaat, door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

3.

Een wijziging van een uitkering op grond van deze wet in verband met een wijziging van het netto-minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

4.

De Sociale verzekeringsbank betaalt de gewijzigde uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerst volgende uitkeringsbetaling nadat de wijziging, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden.

5.

Met ingang van 1 januari 2019 tot 1 januari 2022 wordt het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage twee keer per kalenderjaar, op 1 januari en 1 juli, verlaagd met 1,875 procentpunt. Met ingang van 1 januari 2022 wordt het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage twee keer per kalenderjaar, op 1 januari en 1 juli, verlaagd met 2,5 procentpunt. Het gewijzigde percentage en de dag waarop de wijziging ingaat wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant. Dit lid vervalt op het moment dat het percentage van 100 is bereikt.

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9 [Vervallen per 01-01-2015]

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Hoofdstuk 2. Kring van verzekerden

Artikel 13

Artikel 13a

Hoofdstuk 3. De uitkeringen

Afdeling I. Het recht op en de hoogte van de uitkering

§ 1. De nabestaandenuitkering

Artikel 14
Artikel 15
Artikel 16

§ 2. De hoogte van de nabestaandenuitkering

Artikel 17
Artikel 18
Artikel 19
Artikel 20
Artikel 21

§ 3. [Vervallen per 01-07-2013]

Artikel 22 [Vervallen per 01-07-2013]
Artikel 23 [Vervallen per 01-07-2013]
Artikel 24 [Vervallen per 01-07-2013]

§ 4. [Vervallen per 01-07-2013]

Artikel 25 [Vervallen per 01-07-2013]

§ 5. De wezenuitkering

Artikel 26. Recht op wezenuitkering
Artikel 26a [Vervallen per 01-01-2017]
Artikel 27
Artikel 28

§ 6. De hoogte van de wezenuitkering

Artikel 29

§ 6a. Tegemoetkoming in aanvulling op de nabestaandenuitkering en de wezenuitkering

Artikel 29a

§ 7. De vakantie-uitkering

Artikel 30

§ 8. De hoogte van de vakantie-uitkering

Artikel 31
Artikel 32

§ 9. Geen recht op nabestaandenuitkering en wezenuitkering buiten Nederland

Artikel 32a
Artikel 32b

§ 10. Geen recht op nabestaandenuitkering en wezenuitkering tijdens vrijheidsontneming, onttrekking aan vrijheidsontneming en deelname aan een terroristische organisatie in het buitenland

Artikel 32c
Artikel 32d
Artikel 32e
Artikel 32f
Artikel 32g
Artikel 32h

Afdeling II. Het geldend maken van het recht op uitkering

Artikel 33

Artikel 33a [Vervallen per 24-12-1999]

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 35a

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40 [Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 41

Artikel 42 [Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 43 [Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 44 [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 45

Artikel 45a [Vervallen per 01-01-2017]

Afdeling III. De betaling van de uitkering

Artikel 46

Artikel 46a

Artikel 46b

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 55a

Artikel 55b

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 58 [Vervallen per 01-01-1997]

Artikel 59

Hoofdstuk 4. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

Hoofdstuk 5. De vrijwillige verzekering

Artikel 63

Artikel 63a

Artikel 63b

Artikel 63c

Artikel 63d

Hoofdstuk 5a. Vrijwillige verzekering voor in de Europese Unie wonende postactieven

Artikel 63e [Vervallen per 28-12-2012]

Hoofdstuk 6. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 64 [Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 7. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

Artikel 64a

Artikel 64b [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 65

Artikel 66

Hoofdstuk 8. Overgangsbepalingen

Artikel 66a

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 68a

Artikel 69 [Vervallen per 01-07-2013]

Artikel 70 [Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74 [Vervallen per 01-07-2011]

Artikel 74* [Vervallen per 01-01-2013]

Hoofdstuk 9. Strafbepalingen

Artikel 75 [Vervallen per 01-07-2000]

Artikel 76 [Vervallen per 01-07-2000]

Artikel 77

Artikel 78 [Vervallen per 01-07-2000]

Artikel 79 [Vervallen per 01-07-2009]

Hoofdstuk 10. Wijziging van andere wetten

Artikel 80

Artikel 81

Artikel 82

Artikel 83

Artikel 84

Artikel 85

Artikel 86

Artikel 87

Artikel 88

Artikel 89

Artikel 90

Artikel 91

Artikel 92

Artikel 93

Artikel 94

Artikel 95

Artikel 96

Artikel 97

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 100

Artikel 101

Artikel 102

Hoofdstuk 11. Paraplubepaling voor de aanvullende pensioenen

Artikel 103

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

Artikel 104

Artikel 105

Artikel 106

Artikel 107

Artikel 108